Improvizira tudi francoski kvintet Trojan Panda. Za njihov prestop iz jazzovskega ansambla v kitarski impro bend je „kriv" pianist Jozef Dumoulin. Nekega dne je prišel na zamisel, da bi njegovi jazzovski kolegi prijeli za kitare, bas in sedli za bobne namesto za klavir in igrali na saksofon. Iz nepremišljene šale je nastal dokaj resen projekt, saj so Trojan Panda nedavno objavili album Peau. Nedvoumno so njihov glavni vpliv dolge instrumentalne pasaže Sonic Youth, torej se iz dokaj preprostega vzorca glasba hitro odpre in razvija v vse smeri. Skupaj jih drži le malce neroden, a dovolj enakomeren boben. Ta večinoma določa okvir, preko katerega razpuščena igra treh kitar ne prestopi. Vsakič se vrnejo v izhodišče, če jih žar igre povleče predaleč. Zaenkrat tule ni slišati presežka, morda ne bi bilo slabo, če bi vseeno vključili še tisto, kar najbolje znajo. Saksofon in klavir bi zagotovo popeljala njihovo godbo na višjo izvedbeno raven, pa še kanček izvirnosti bi dodala.
Bei TROJAN PANDA ist Dumoulin einer von gleich drei Gitarristen, "Peau" (Carton) klingt oft wie Sonic Youth in Jazz, leistet sich aber mit dem Bach-Choral "Christus der uns selig macht" auch eine kleine akustische Finesse. 5
Tijdens Jazz Middelheim 2017 lichtte Jozef Dumoulin een tipje van de sluier over zijn leven als gitarist. Op ‘Peau’ krijgen we een eerste afgewerkt verhaal met verder in de hoofdrollen Sophie Bernado, Léo Dupleix, Julien Pontvianne en Hugues Mayot.
Met Trojan Panda veroorlooft Jozef Dumoulin zich een bijzondere fantasie, namelijk muzikanten uit hun comfortzone halen. Niet door hen een ongewoon repertoire voor te schotelen (zijn compagnons zijn top improvisators uit de Franse alternatieve scene) maar door hen elk een instrument te laten bespelen dat ze zelden hanteren. Twee pianisten, twee saxofonisten en een fagotspeler worden plots omgetoverd tot drie gitaristen, een bassist en een drummer. Zelf koestert hij een wilde droom als gitarist sinds Jean-Yves Evrard (Mâäk) hem in 2005 een gitaar schonk.
Gezamenlijke composities/improvisaties zijn aangevuld met twee nummers van Jozef Dumoulin en een stukje Bach (‘Christus Der Uns Selig Macht’). Dat laatste is slechts een kort interludium tussen de capriolen van het vijftal en is vooral bedoeld om een link te leggen met het vierstemmige uit de klassieke muziek aan de hand van vier snareninstrumenten. Ondanks deze specifieke samenstelling trekken ze geen muur op zoals Glenn Branca. Ze ontlenen eerder aan het lexicon van Elliott Sharp, Marc Ducret en Fred Frith, gitaarwizards die er evenmin voor terugdeinzen op extreme wijze hun boodschap over te brengen.
De muziek van Trojan Panda is vooral ook gebaseerd op repetitieve patronen die laag per laag opgebouwd worden en telkens in grandeur winnen, al dan niet met de obligate versnellingen en vertraging. De postrock van twee decennia geleden is bij dit alles niet zo veraf. Dat Sonic Youth en de Pixies twee favoriete groepen van Dumoulin zijn als het op rock aankomt, hoeft dan ook niet te verbazen. Verrassende zet is de mijmerende afsluiter (‘Animal’) waarmee ze openden in Middelheim en die zo uit het repertoire van labels als granvat of Aspen Edities geplukt lijkt.
Relativeren doen ze aan de hand van de nodige humor. Of wat te denken van titels als ‘’Karolientje In Haar Blootje’ (een knipoog naar Dumoulin zijn ‘Carolientje En Haar Bootje’ voor de groep B.O.A.T.) en ‘Sylvie Coiffure’? Op de binnenhoes van de digipack staat een tekening van Dumoulin zijn zoontje. Of deze gebaseerd is op de muziek laten we in het midden. “An artist in progress”, net zoals het kwintet? “You must let go of the illusion of control,” zoals de schildpad uit de film ‘Kung Fu Panda’ zei.
Twee opnamen komen uit het concert van Jazz Middelheim (terug te vinden op YouTube). De andere zijn studiotakes van verschillende data (februari 2017, augustus 2019). Mixing en mastering was in handen van Joe Talia die we kennen van zijn werk met en voor Jim O’Rourke, David Shea en Giovanni Di Domenico. Uitgebracht bij het Franse Carton Records dat gerund wordt door drummer Sébastien Brun en te vergelijken valt met Teun Verbruggen zijn label RAT Records.
© Georges Tonla Briquet
Cet album n’est pas un album solo contrairement à ce que le nom pourrait le laisser penser. C’est bien un album de Julien Boudart mais en compagnie de Serge. Je précise Serge n’est pas une personne. Serge Modular pour son nom complet, est un synthétiseur que développa un certain Serge Tcherepnin en Californie dans les années 70. Avec ce compagnon quinquagénaire, Julien Boudart s’enivre et expérimente des territoires nouveaux et escarpés. Adepte d’un field recording aux aspérités multiples, aux sonorités hétéroclites, Julien Boudart parvient avec Serge à faire de cette matière quelque chose de qui doit autant de la transcendance qu’à une forme de communication entre des entités qui ne pouvaient se croiser. Il y a à la fois un échange entre les époques, mais aussi une forme de dialogue imaginaire entre des peuplades devant autant à la légende qu’aux envies d’une humanité possible en filigrane. Œuvre au premier abord exigeante, elle deviendra au fil des écoutes une expérience ludique, une symbiose entre un compositeur fureteur et une machine qui en étant en avance sur son temps sait construire des passerelles que Julien Bodart arpentera avec une gourmandise communicative.
O compositor francês Julien Boudart, anunciou a edição do seu novo álbum “Nome Polycephale / Ancient and Modern Myths vol. 1” para 9 de Abril de 2021 através da Carton Records em formato CD e de todas as plataformas digitais.
Julien Boudart (Serge Modular synthesizer, field recording, nonlinear speakers), has been performing and composing on electronic music instruments since the mid 90’s. He made his first musical experiments on crude diy circuits, a modded radioshack toy organ and a pair of cassette decks. He has been active in the parisian free party scene until the beginning of the 00’s. He then focused more on collaborations with acoustic performers, often in context of collective improvisation. The Korg MS20, which he has been playing since 1996, has long been his instrument of choice. Modular synths, particularly the Serge, have been taking an increasing role in its music since 2015. Aside his solo works, he is involved in a handful of regular bands, works for theater, radio and multimedia performances.
Nome Polycephale is the result of a work on the Serge Modular with nonlinear diffuseurs, started in 2015 at la Muse en Circuit, continued at Elektronmusikstudion. It is the first volume of an «ancient and modern myths» series.
Based on an ancient lost tune and on a myth told by Pindar, Nome Polycephaleis about: the murder of a gorgon. The invention of a musical instrument. The power of snake sounds. Trance and possession. Pure destruction. Civilizing gods and heroes fighting reptilian figures of chaos and being haunted by them. “Civilization” being essentially identical to its fantasized ennemies. All those things being clear to us again, living as we are in an age of global terror and devastation.
Julien Boudart (Serge Modular synthesizer, field recording, nonlinear speakers), has been performing and composing on electronic music instruments since the mid 90’s. He made his first musical experiments on crude diy circuits, a modded radioshack toy organ and a pair of cassette decks. He has been active in the parisian free party scene until the beginning of the 00’s. He then focused more on collaborations with acoustic performers, often in context of collective improvisation. The Korg MS20, which he has been playing since 1996, has long been his instrument of choice. Modular synths, particularly the Serge, have been taking an increasing role in its music since 2015. Aside his solo works, he is involved in a handful of regular bands, works for theater, radio and multimedia performances.
Nome Polycephale is the result of a work on the Serge Modular with nonlinear diffuseurs, started in 2015 at la Muse en Circuit, continued at Elektronmusikstudion. It is the first volume of an «ancient and modern myths» series.
Based on an ancient lost tune and on a myth told by Pindar, Nome Polycephaleis about: the murder of a gorgon. The invention of a musical instrument. The power of snake sounds. Trance and possession. Pure destruction. Civilizing gods and heroes fighting reptilian figures of chaos and being haunted by them. “Civilization” being essentially identical to its fantasized ennemies. All those things being clear to us again, living as we are in an age of global terror and devastation.
Gilles Poizat avait fait ses armes auprès de grands groupes tels que l’Orchestre Tout Puissant Marcel Duchamp entre autres. Suite à cela, le musicien a bâti son nid au fil des années afin de devenir un des artistes les plus reconnus. Cette année, il présente sa première œuvre solo nommée Champignon Flamme.
Il s’agit d’un mini-album où le musicien ira arpenter des contrées plus expérimentales qu’à l’accoutumée. Gilles Poizat nous entraîne dans des allées sinueuses et fascinantes sur des compositions hypnotiques que sont « Galet Dérivant » en guise d’ouverture mais encore « Traversée de la table » et « Cérémonie de la brume » avoisinant les six minutes. Armé de sa trompette et de ses synthés modulaires, le musicien nous ensorcelle tout au long avec « Visite de la brume » et la conclusion nommée « Lignes de fuite » faisant de Champignon Flamme un disque méditatif nous emmenant loin.
Note: 7/10
Lançado ontem, Mainstream Desire, é o terceiro álbum do trio parisiense Abacaxi, lançado sob o selo da Carton Records. É uma obra profundamente inspirada no rock artístico do final dos anos 60, com muitas camadas de experimentalização pelo meio, fazendo lembrar um quanto a sound art. No fundo, o trio, constituído por Julien Desprez, Max Andrzejewski e Jean François Riffaud, criou uma escultura sonora letalmente eletrificante, usando os mecanismos do rock para fazer um festival de barulho clarinho que perdura ao longo de ambas as faixas.
Este disco já está disponível em todas as plataformas streaming, mas pode ser ouvido abaixo.
Ja piiiifffrrruu^^, het kan wel gezegd piieiiieii dat het Franse trio Abacaxi een van hhhhggrr meest experimentele sdskkkt bands is die er rondlopen. Alsof je al scheve muziek nog verder uit elkaar trekt, zo klinkt het. Als Deerhoof, maar dan zonder de lieflijke zang van Satomi Matsuzaki. Als peeesseye, maar dan in rockformaat. Retestrak, met maximaal effect.
Mainstream Desire is een EP van twee nummers, die zo in your face zijn dat de 40 minuten muziek je op je stoel doen schudden. Let wel, alles instrumentaal, met lichteffecten (dat schijnt nogal een ding te zijn, maar voor nu doen we het zonder) maar verder zo uitgebeend als een mainstream desire maar kan zijn.
En dan nog: zijn het wel nummers? De effectenpedalen maken overuren, de drums ratelen, de bas raast als een opgevoerde tractor door de ruimte – maar waar is de opbouw? Waar gaat het heen? Op willekeurige momenten valt alles stil. Weten ze het nog wel? Vooral het tweede nummer, Catfish, klinkt als een talloospotig monster, als een jam on acid, waarin de stilte of liever de pauze listig mee jamt.
Ergens diep verstopt klopt een hart waarnaar de muziek luistert, maar je kan alleen details waarnemen, een overstuurde gitaar, de bas die galmend een grot in duikt. Het hinkt, het glibbert, het glijdt, het trippelt, het brult, af en toe knippert het met zijn ogen. Het is een levend wezen dat zijn eigen gang gaat.
Mainstream Desire (het titelnummer) heeft een bredere streek. Het begint met een tamelijk gewoon hinkstap-melodietje, waar de gitaar zich in mengt met geluiden die heel vroeger aan de keel van Nick Cave ontsnapten. En ook hier: niks climax, wat nou opbouw. Wat nou melodie. Terwijl die er wel is, iets wat je je pas bewust wordt wanneer let op: spoiler alert de band halverwege overstapt naar een drone in de trant van Sunn O))). Dat is een meesterzet. Het zet je zo op het verkeerde been, en tegelijk lost het zoveel op wat in de tien minuten daarvoor is opgebouwd, dat ik het rustig aangrijpend durf te noemen. En het verklaart meteen de naam Abacaxi (dat in het portugees ananas betekent): een stekelige buitenkant, maar vanbinnen sappig en zoet. Het bijt van zich af, maar daar onder zit iets verscholen wat zeer de moeite waard is.
Un’ondata di suoni colorati firmati Abacaxi
Abacaxi è una qualità di ananas più dolce nella parte centrale, asciutto e amarognolo esternamente, morbido all’interno e duro all’esterno. Da questo frutto saporito prende il nome il trio parigino formato daJulien Desprez (chitarra), Max Andrzejewski (batteria / synth) e Jean François Riffaud (basso).
Gli Abacaxi ripropongono la consistenza del frutto brasiliano anche nella loro musica: un rock duro e spigoloso all’interno con influenze noise esternamente, per arrivare al nocciolo con un cuore di sound art ed elettronica.
La band francese ha pubblicato un nuovo album il 19 marzo 2021 tramite Carton Records in tutti i formati digitali. Mainstream Desire è formato da due lunghe strumentali per un totale di mezz’ora di musica intensa e colorata.
La title track si apre con una serie di feedback e rumori che introducono una scintillante chitarra funk. Un suono ossessivo e ruvido, che difficilmente stanca,
Seleziona una pagina a grazie all’uso dei campanacci e di suoni giocattolo usati per intervallare e vivacizzare la parte iniziale del brano. Bisogna arrivare a metà traccia prima di trovarsi al cospetto di un crescentee ronzante drone che i tre useranno per ottenere una coda monolitica e distorta.
Nei 20 minuti di Catfish c’è spazio per il rock polveroso, influenze stoner per la prima parte della suite che vede una chitarra ululante accompagnata da una solida sezione ritmica per una traccia che suona bella dritta. Un intermezzo noise fa da legame tra la prima e la seconda parte di Catfish: un loop infinito che sconfina nella sound art tra suoni atonali di chitarra e synthsquillanti, il tutto guidato dalla batteria che dà sfogo a cambi e timbri diversi con tanto di un momento dedicato all’assolo. Quando ritorna in gioco la chitarra il finale riprende la traccia precedente con un tappeto sonoro distorto e roboante.
Mai giudicare un disco dalla copertina, è vero, eppure Mainstream Desire è un album sincero e trasparente: l’artwork astratto e colorato rappresenta in pieno la musica degli Abacaxi, una musica d’impatto e dalle tante sfumature.
Parfois, c’est sciemment qu’on se lance dans des albums avec la volonté de se faire secouer, comme on se met dans la file de montagnes russes en sachant ce qui nous attend, partant de l’idée que cette anticipation un peu anxieuse fait partie du plaisir. C’est sur foi d’une prestation live stroboscopique du trio français formé de Max Andrzejewski à la batterie et au synthé, Jean François Riffaud à la basse et Julien Desprez à la guitare que l’envie de me frotter à cet étrange album de deux titres est née. Il faut dire que le fait que ce soit sur Carton Records (Gilles Poizat, Sébastien Brun) est maintenant un gage de bon goût aventureux.
Donc c’est abrasif, c’est fort. On y entend des riffs, des éruptions mais un groove paradoxal (non dansant a priori pour une psychomotricité normale). On pourrait évoquer un genre de math-rock dont la structure serait mobile. Du free-jazz qui aurait avalé du post-punk, voilà deux évocations qui montrent à la fois le désarroi du critique et la fascination de l’auditeur. Mais pas de la fusion extrême comme Mars Volta, c’est encore plus abrasif et jouasse et la virtuosité est manifeste mais jamais ostensible. Il faut des rides pareils, on avait adoré HEALTH pour ce genre de raison.
Vous l’aurez compris, on adhère ou pas, ici, c’est oui. On peut dire aussi que le premier album de Foals est le versant ‘variété’ de ce genre. Mainstream Ride évolue d’un trait pointilliste à son exact opposé drone. Catfish est pour le moins haché et cache dans ses presque 20 minutes plusieurs aspects. Dans cette forme d’art expérimental, il ne faut pas espérer que la maladresse donnera quelque chose d’intéressant. La maîtrise est soufflante. Organiser du chaos, voilà la mission du trio. C’est flagrant quand une mélodie naît de ce qui ne semblait pas pouvoir la générer.
Tout comme il est fort désagréable de se faire forcer la main pour une attraction de foire, il faudra que ce soit votre envie qui décide du moment pour vous frotter à ceci. Pour le reste, on se surprend à aimer ça plus qu’on ne l’aurait pensé, et on en sort lessivés et avec le sourire.
And there was I thinking that it was only Grasslands that combined a love of making exploratory and innovative music with a real-life career in ecology and the environment. You have to admit that it is a pretty small cross-over point on any Venn Diagram that you care to create. But Gilles Poizat lives a similar double life, one where the greenery and grandeur of the natural world spill over into sonic creations.
Although he has a string of albums behind him, both collaborating with Catherine Hershey (Rev Galen) and Mazalda and as a solo songwriter, Champignon Flamme marks his first purely instrumental outing. And what a brilliant and beguiling affair it is.
The album is based on his main instrument, the trumpet, and experimental meanderings across the sonic range and tonal delights of the modular synthesizer. Partly improvised, the trumpet sets up an initial sound to act as a springboard and this then starts the sonic ball rolling, modulating, repeating and evolving, generally in random and unexpected ways. The trumpet sometimes remains the focal point and just as readily disappears under the sea of effects which it has created, leaving just the consequences of its musical actions as evidence that it was ever there.
The results are beguiling and odd, random and free-form, for the most part, a live experience captured as it happened in the studio. In it, you can hear musings on nature and life, of intimate rituals and big questions and, like any music that is this experimental and free-wheeling, it is as much about the questions that the listener asks of themselves as those directly suggested by the artist.
As strange as it is hypnotic.
Gilles Poizat a enregistré cet album, Champignon Flamme, avec juste une trompette et un synthé modulaire. Et ça marche !
Depuis quelques semaines, je m’adonne à un exercice, et cela, trois fois par jour, du nom de cohérence cardiaque. Celui-ci m’oblige à me concentrer sur ma respiration pendant six minutes, m’excluant le plus possible du monde qui m’entoure, ne devant suivre qu’un seul rythme, celui de ma respiration et par la même celui de mon cœur. Cet exercice qui permet de s’exclure du monde afin de mieux contrôler son corps est difficile à mettre en place, le monde prenant de plus en plus de place, se manifestant à nous par le biais de tout ce qui se nourrit de lithium ou par nos divagations de plus en plus courantes, mais qui ne nourrissent en rien un travail qu’il soit artistique ou théorique. Si Abacaxi, le trio composé de Julien Desprez, Jean Francois Riffaud et Max Andrzejewski n’a rien d’une méthode pour se maîtriser, il cache dans ses méandres nombreuses une ligne sur laquelle nous devions rester avec une concentration ultime. La construction du premier morceau du EP qui donne d’ailleurs son nom au EP, « Mainstream Desire » est faite de manière à ce que nous ne pouvions lutter, que la tentation est trop forte de divaguer, tant les propositions de nous echapper sont aguichantes, d’autant qu’elles piochent avec une gourmandise et une ironie certaine dans des pièces de la culture populaire, traitant celles ci comme Sonic Youth a pu le faire à la fin de « Experimental Jet Set, Trash and no Star » sur un morceau caché, sauf que si les New Yorkais semblaient enregistrer les travaux effectués dans leur studio, nos trois compatriotes, eux échafaudent une oeuvre pharaonique dans laquelle ils nous proposent plusieurs lignes d’horizon, ne nous interdisant rien, pas même d’aller voir ailleurs, eux mêmes s’éparpillent (sans se perdre), gardant un pied au contact avec la ligne.
Sur « Catfish », c’est comme l’autopsie d’un être retrouvé dans le permafrost. Le morceau est désossé tout autour d’une colonne vertébrale que l’on perçoit. Une fois la structure même de l’animal analysé, le trio va essayer de le mettre sur pied, lui proposant diverses possibilités de mouvement, celui-ci ne se repliant jamais, faisant du mouvement les couplets d’un refrain à la géométrie invariable. Ce second titre lui ne déroge pas à sa linéarité, mais ne pourra tenir le rythme et ira se mesurer dans un zoo par comme les autres avec les fantasmagories colorés d’Animal Collective, animant un dialogue épatant et passionnant sur l’hallucination psycho-sensorielle.
Ces trente minutes de musique sont à la fois une expérience auditive, un choc esthétique sonore, la manifestation d’une forme de maîtrise du hasard et avant tout une œuvre addictive, car demandant à son auditeur ce qui lui manque de plus en plus, de la concentration. Un fruit sucré, aux tranches piquantes. Magistral.
Avez-vous déjà mis le pied dans la section musique d’une médiathèque ? Si c’est le cas, vous êtes sûrement passé devant la catégorie « inclassables ». Effrayante pour certains, attrayante pour d’autres, pareille à un cabinet de curiosités, elle recèle de nombreux trésors. Des œuvres tantôt complexes, tantôt étranges, parfois incomprises, mais globalement atypiques. C’est certainement dans cette catégorie que sera classé Champignon Flamme de Gilles Poizat. Deux ans après l’album de chansons expérimentales Horse In The House, le compositeur et musicien lyonnais revient avec une œuvre plus personnelle, dans laquelle il marie ses deux passions : écologie et expérimentation musicale. Champignon Flamme résulte d’un travail de recherche débuté en automne 2018 pour une pièce chorégraphique de Benjamin Coyle nommée La Séance.
Les compositions instrumentales interrogent l’invisible, les rituels intimes et la relation que l’on entretient avec nos morts.
Le hasard est central dans cette œuvre musicale composée pour être jouée par un musicien seul.
Pour cause, l’improvisation présente au sein de chaque morceau et l’imprévisibilité inhérente à leur construction. Chaque titre est issu de la modulation plus ou moins aléatoire d’un dispositif électronique réagissant à un son de trompette.
L’interaction entre synthétiseur modulaire et trompette forme un paysage musical intrigant et chimérique. L’instantanéité de chaque piste suit une logique, une trajectoire dont seule la musique semble avoir le secret et l’itinéraire. Telle une plante qui végète de façon contingente sous le regard d’hommes incapables d’en admirer et comprendre la finalité.
Une œuvre courte, intrigante et poétique.
Constitué de Julien Desprez (direction, guitare, lumières), Jean Francois Riffaud (basse, lumières) et Max Andrzejewski (batterie, synth, lumières), Abacaxi pratique une musique à la fois stridente et funky, déclinée sur des morceaux de durée étalée. Mainstream desire en livre une version passionnante, exigeante, qui débute par les élans funky Primusiens du morceau éponyme. Ca groove dans la dissonance, ça riffe funk avec entrain et les brisures de rythme s’invitent ensuite. Entre temps, une pluie de sons obsédants se sera abattue sur l’auditoire. Une sorte de drone survient, chaotique, noir, faisant suite à un encart presque serein. Au premier abord, appréhender Cabaxi n’est pas aisé. Il faut s’imprégner, pousser l’écoute pour, au bout de la route, tout saisir de la mixture fumante du trio. Incomparable, aussi dansante que tranchante, sans âge ni origine précise. Art sonore, a t-on pu lire au sujet du clan: il y a de ça, mais on décèle surtout une identité marquée au fer rouge. Une volonté de déconstruire…pour mieux bâtir, pour mieux édifier son audacieux édifice. Il faut croire, après “exploration”, que le procédé a du bon. Passé l’ouverture, guette en effet une seconde salve nommée Catfish. Une terminaison de…dix-neuf minutes, qui débute par une collision entre sonorités variées et improbables.
Ca pulse, ça noise, on place ça et là des embardées spatiales. C’est le tumulte, qu’on croirait “errant” mais dont Abacaxi tient fermement la barre, sur un océan sonore aux vagues déferlantes. Le groupe navigue, oscille, sur le bord d’un fil ténu. Ses motifs se répètent, ses guitares bruissent et sa rythmique affiche une souplesse, une versatilité aussi, qui nous emmènent là on ne pensait plus se voir catapulté. On entend du slap, l’orage bienfaisant aux bruits délirants reprend ses droits. Etourdissant, Abacaxi livre là deux efforts hors-cadre, en un tout que son appellation, Mainstream Desire donc, semble “contre-définir”. La batterie saccade, soudain c’est un déluge noise qui zèbre l’horizon. A la Sonic Youth, à certains égards, quand les mythiques New Yorkais achèvent leurs morceaux dans un crachin noisy ravageur. C’est Abacaxi, ça ne se catégorise surtout pas mais ça s’écoute, ça doit s’écouter, dans l’implication et de préférence à volume élevé. Histoire d’en faire émerger, de façon optimale, toute la sève et le jus sonique foutrement personnel, concocté par un gang aux idées étonnamment porteuses.
Gilles Poizat, uit Lyon, studeerde klassieke trompet en ecologie. Het was dan ook logisch dat zijn leven na zijn studies draaide om zowel wetenschappelijk onderzoek als muziek schrijven en uitvoeren. Uiteindelijk kreeg de muziek meer aandacht. Dit leidde, naast een flink aantal projecten en samenwerkingen, tot soloalbums in 2011 en 2019.
Het verhaal achter deze derde plaat komt van het dansproject La Séance, waarvoor Poizat muziek leverde. Dat project ging over het onzichtbare, de relaties met overledenen en over persoonlijke rituelen met objecten waar sterke herinneringen mee verbonden zijn. Poizat hield, nadat de focus van de muziek voor het project meer richting songschrijven was verschoven, instrumentale muziek over. Muziek gemaakt met de trompet en elektronica. Muziek die zowel verwarrend en onduidelijk als intrigerend en betoverend was.
Eind vorig jaar gaf hij het openingsnummer van dit mini-album prijs: Galet Dérivant gaat over kiezelstenen op de bodem van een stroom. Het water stroomt vrijwel continu, de stenen bewegen af en toe, blijven dan weer steken en springen dan weer los. De posities van de stenen beïnvloeden de waterstroom weer op hun beurt. Poizats ambientklanken zijn hier sereen en kalmerend maar eveneens onregelmatig en verrassend. En dat is precies het principe van zijn muziek.
Verrassing is een terugkerend iets op Champignon Flamme. Poizat werkt zowel met trompet als met modulaire synthesizer. Hij gebruikt willekeur en toeval om soundscapes te creëren. Dat doet Poizat interactief; het is de gelinkte trompet die de meest diverse geluiden genereert; door in iedere track een andere synth patch te gebruiken ontstaan verschillende interacties. Poizat bewerkt daarnaast zijn synthgeluiden doorgaans ook nog eens flink. Ook het geluid van zijn trompet laat hij verre van onberoerd op dit album. Dit laatste brengt in sommige passages iemand als Jon Hassell in herinnering maar Poizats benadering levert voor de aandachtige luisteraar uiteindelijk toch weer heel andere muziek op.
Poizats bijzondere aanpak levert afwijkende muziek op. Je kunt het ambient, avant-garde of vintage electro noemen maar dat is te beperkt. Het maakproces is sowieso heel bijzonder en onderscheidend. En de muziek op Champignon Flamme blijkt een fraaie symbiose van organische, natuurlijke sferen en onvoorspelbare maar toch wenkende elektronische geluiden en effecten. Verfrissend.
A profil atypique, disque atypique ! Gilles Poizat possède la particularité d'être à la fois scientifique, de métier, et musicien. Dès lors, rien d'étonnant à ce que Gilles considère le studio d'enregistrement comme un laboratoire où se scelle la rencontre, assez étonnante, de la trompette (son instrument de prédilection) et du synthétiseur modulaire. On passe sur les détails techniques, rébarbatifs, utilisés pour obtenir des sons comme autant de réactions sonores électroniques. De fait, « Champignon flamme » condense une proposition musicale forte, le résultat avant-gardiste de moult expérimentations ne ressemblant que de très loin à quelque chose de connu au-dessus duquel plane pourtant un petit air baroque des années 1970. Pour tous les amateurs de curiosités sortant des chemins battus, qui considèrent que le voyage est plus important que la destination, l'écoute se révèle alors passionnante.