Der Schlagzeuger und Komponist Emanuel Scarpa legt mit dem aktuellen Album Musik der Gegenwart vor, die sich der spezifischen und einfachen Etikettierung verschließt. Das Schlagzeugspiel hat sich Scarpa selbst beigebracht, als er mit einer Band auftrat, die sich dem Punk verschrieben hatte. Unterdessen hat er jedoch eine formale Ausbildung an den Konservatorien in Lyon und Grenoble erhalten. Schwerpunkt seiner Studien war dabei klassische Musik, einschließlich der Kunst der Fuge und des Kontrapunkts.
Seit einigen Jahren ist er auf unterschiedlichen Bühnen präsent, unter anderem mit nachstehend genannten Bands: Umlaut, Les Métamorphoses, Umlaut Double Trio, Blue Yonder, MightBrank und Le Quadrivium, aber auch L'Ensemble Op.Cit, O.U.R.S., Red Desert Orchestra (d'Eve Risser). Grenzüberschreitungen und Experimente pflasterten dabei seinen Weg. Auch das jüngste Werk mit dem Abbild einer Schreckensmaske auf dem Cover ist ganz gewiss nicht Mainstream, sondern gänzlich gegen den Strich gebürstet.
Zu Beginn werden die Hörer mit einer „Zeitreduktion“ konfrontiert, siehe den Titel „tempus reductionis". Konstantes Geklopfe mit Toktoktok vereint sich dabei mit scheinbar mehrstimmigem Gesang, der an Mönchsgesänge angelehnt zu sein scheint, die ihre Stimmen lautmalerisch in die Tonnengewölbe eines Kirchenbaus senden. Neben dem Toktoktok hören wir außerdem als perkussives Element ein stampfendes Schlagwerk und auch zerbrechlich-metallene Klangstäbe, so der Höreindruck. Auch bei „onomato“ hat man den Eindruck, Sakrales liege in der Luft, wenn auch das Schlagwerk hier nachhaltig einen Hallraum ausfüllt und ein konstanter anschwellender Ton zu vernehmen ist. Und dann erleben wir die rhythmisierte Stimme Scarpas, der mit unterschiedlicher Betonung „onomato“ zum Besten gibt. Ist da nicht auch ein Sinusgenerator im Hintergrund unablässig mit im Spiel, mal abgesehen von dem Schwirren eines großen Beckens und dem Getrommele auf den Toms? Und dann streut Scarpa wieder „onomato, onomato, onomato“ und „o,o,o onomato“ ein. Anschließend sorgt er für mächtig Wirbel an seinem Schlagwerk und ergeht sich in anderen lautmalerischen Interventionen. Es scheint, als sage er das Alphabet auf und das mit tragender Stimme, die bisweilen an Obertonsingen denken lässt. Schlussendlich bietet uns Scarpa noch ein „Glöckchenspiel“ als musikalische Beigabe zum gewaltig anmutenden Schlagwerkspiel, das an ein nahendes Unwetter denken lässt. Und das ist dann schon der Übergang und Beginn von „manoeuvres orchestrales dans le noir“, ein Stück mit durchaus an Pop und Rock ausgerichteten Tendenzen. Der eine oder andere mag sich dabei an „In the Year 2525“ erinnern, lang ist es her, als der Song 1969 die Charts stürmte.
Gregorianik als Vorlage oder nicht – das ist die Frage bei „sur le harpe“. Der Gesang erinnert jedenfalls an den Gesang von Benediktinermönchen während ihrer Betstunden. Dazu erschallen ab und an Klangschalen, hört man die Toms und auch die Bassdrum im steten Rhythmus. Mehrstimmig ist das, was Scarpa uns gesanglich vorträgt. Dabei entführt er uns in die berühmten gotischen Kathedralen, ob Chartres, Reims, Notre Dame de Paris, so ein flüchtiger Eindruck. Aber Scarpa ist allerdings im Kern Schlagwerker, was er auch in diesem Stück auslebt. Da tanzen dann die Sticks auf den Fellen der Toms, derweil Hi-Hat und Becken weitgehend stumm bleiben. Zum Schluss heißt es dann „circulum ambulatio“: Zu Beginn meint man, das letzte Stündlein habe geschlagen, wenn verschiedene Klangschalen zum Schwingen gebracht werden. Im Wechsel sind Klangschalen und dumpfe „Paukenschläge“ auszumachen. Das hat durchaus auch etwas Meditatives, vor allem wegen eines gewissen Gleichklangs und der steten Rhythmik. Beim Klang der Gongs muss man auch an die Vielstimmigkeit von Glockenschlägen denken, die zum Gottesdienst rufen und deren Klang nach und nach im Off verhallt.
© ferdinand dupuis-panther
In navolging van zijn vorige album Before Zero Crossing keert trompettist en componist Timothée Quost terug met een nieuw album waarin hij een geluidsdocumentaire en instrumentale composities combineert.
Flatten the Curve is een album dat een zoektocht naar vreemdheid en ontdekking nastreeft. We horen vijf muziekstukken die de afgelopen jaren geschreven werden en een geluidsdocumentaire waarin we stemmen horen die zijn opgenomen in verzorgingstehuizen.
Toen Timothée Quost in 2020 besloot zijn composities op te nemen, begon het idee te spelen om de opnames te kruisen met de opnames die hij met ouderlingen maakte. Dit gebeurde met de hulp van dirigent en artistiek directeur Léo Margue, en Julien Podolak en Paul Alkhallaf voor de geluidsopname, de mixing en de artistieke leiding. Pierre Juillard, tevens botanicus, geluidsopnemer en componist van elektronische muziek, produceerde de geluidscollages met de woorden van de geïnterviewden.
Voor de componist is het doel een deel van de bevolking te ontmoeten dat niet meer voldoende aanwezig is in het dagelijks leven en hen, door de productie van een plaat, een uitdrukkingsruimte te geven zodat zij hun stem kunnen laten horen. Onze ouderen spreken, geven commentaar, vertellen over hun leven evenveel als zij over het onze vertellen. Het voordeel van een afstand en een verhouding tot de tijd die alleen de leeftijd schijnt toe te laten. Zij leveren ons aan het begin van onschuldige zinnen schatten van hun leven, einde van zinnen of lege woorden die aan niemands oren worden toegeworpen: een back to basics.
De vijf muziekstukken bevatten een stuk kamermuziek gecomponeerd in Slovenië ten tijde van een eenzame retraite. Een 15 minuten durend stuk voor groot ensemble, waarvan de variaties zijn gebouwd op een permanente spanning en drie korte stukken geschreven voor het Liken ensemble.
Wat op het eerste gezicht een verzameling van verspreide projecten en ideeën lijkt, gesprokkeld in de loop van de tijd, blijkt een samenhangend geheel met een boodschap te zijn.
Toegegeven, bij de eerste beluistering van deze plaat bevonden we ons toch ver buiten onze comfortzone. Maar iets in ons zorgde ervoor dat we het album toch een paar luisterbeurten gaven en het uiteindelijk toch konden appreciëren. Het idee van deze plaat heeft niet alleen een nobel doel maar is vernieuwend.
Tijdens Jazz Middelheim 2017 lichtte Jozef Dumoulin een tipje van de sluier over zijn leven als gitarist. Op ‘Peau’ krijgen we een eerste afgewerkt verhaal met verder in de hoofdrollen Sophie Bernado, Léo Dupleix, Julien Pontvianne en Hugues Mayot.
Met Trojan Panda veroorlooft Jozef Dumoulin zich een bijzondere fantasie, namelijk muzikanten uit hun comfortzone halen. Niet door hen een ongewoon repertoire voor te schotelen (zijn compagnons zijn top improvisators uit de Franse alternatieve scene) maar door hen elk een instrument te laten bespelen dat ze zelden hanteren. Twee pianisten, twee saxofonisten en een fagotspeler worden plots omgetoverd tot drie gitaristen, een bassist en een drummer. Zelf koestert hij een wilde droom als gitarist sinds Jean-Yves Evrard (Mâäk) hem in 2005 een gitaar schonk.
Gezamenlijke composities/improvisaties zijn aangevuld met twee nummers van Jozef Dumoulin en een stukje Bach (‘Christus Der Uns Selig Macht’). Dat laatste is slechts een kort interludium tussen de capriolen van het vijftal en is vooral bedoeld om een link te leggen met het vierstemmige uit de klassieke muziek aan de hand van vier snareninstrumenten. Ondanks deze specifieke samenstelling trekken ze geen muur op zoals Glenn Branca. Ze ontlenen eerder aan het lexicon van Elliott Sharp, Marc Ducret en Fred Frith, gitaarwizards die er evenmin voor terugdeinzen op extreme wijze hun boodschap over te brengen.
De muziek van Trojan Panda is vooral ook gebaseerd op repetitieve patronen die laag per laag opgebouwd worden en telkens in grandeur winnen, al dan niet met de obligate versnellingen en vertraging. De postrock van twee decennia geleden is bij dit alles niet zo veraf. Dat Sonic Youth en de Pixies twee favoriete groepen van Dumoulin zijn als het op rock aankomt, hoeft dan ook niet te verbazen. Verrassende zet is de mijmerende afsluiter (‘Animal’) waarmee ze openden in Middelheim en die zo uit het repertoire van labels als granvat of Aspen Edities geplukt lijkt.
Relativeren doen ze aan de hand van de nodige humor. Of wat te denken van titels als ‘’Karolientje In Haar Blootje’ (een knipoog naar Dumoulin zijn ‘Carolientje En Haar Bootje’ voor de groep B.O.A.T.) en ‘Sylvie Coiffure’? Op de binnenhoes van de digipack staat een tekening van Dumoulin zijn zoontje. Of deze gebaseerd is op de muziek laten we in het midden. “An artist in progress”, net zoals het kwintet? “You must let go of the illusion of control,” zoals de schildpad uit de film ‘Kung Fu Panda’ zei.
Twee opnamen komen uit het concert van Jazz Middelheim (terug te vinden op YouTube). De andere zijn studiotakes van verschillende data (februari 2017, augustus 2019). Mixing en mastering was in handen van Joe Talia die we kennen van zijn werk met en voor Jim O’Rourke, David Shea en Giovanni Di Domenico. Uitgebracht bij het Franse Carton Records dat gerund wordt door drummer Sébastien Brun en te vergelijken valt met Teun Verbruggen zijn label RAT Records.
© Georges Tonla Briquet
Avant d’aborder l’œuvre d’un artiste qui nous est inconnu, il est souvent bon de se pencher sur son label. Cet album sort donc chez Carton Records qui nous avait déjà donné l’excellent Ar Ker de Sébastien Brun et lancé le premier EP de Jeanne Added.
On prend le procédé directement dans le dossier de presse, n’altérons pas les sources. Chaque piste part d’un dispositif électronique particulier qui utilise le son de la trompette et y réagit en direct pour générer lui-même de la matière sonore par traitements électroniques et synthèse analogique. Les sons émis par le dispositif se déroulent et modulent dans le temps de façon plus ou moins aléatoire. Le jeu de trompette est improvisé dans ces aléas interactifs.
Alors oui d’emblée c’est déroutant. Le produit de l’aléatoire peut l’être aussi, mais il y a sans doute une solide curation. On comprend le mode opératoire quand la trompette mène le jeu et que l’électronique suit (Amont des Chutes). Forcément, les morceaux plus structurés par l’électronique comme Traversée de la Table sont plus faciles à suivre. Il y a d’ailleurs encore de l’espace pour remixer le tout. A vos boîtes à rythme si le cœur vous en dit. On a donc souvent dans le même morceau une structure plus ‘libre’ et une plus ‘formelle’. Cette apposition fonctionne, le système est au point. Mais les morceaux n’en sont pas linéaires pour autant, il y a des ruptures et cette musique expérimentale réserve son lot de bonnes surprises et ne nous prend jamais à contre-poil. Laissez-vous donc aller à cette revigorante découverte.
Een zoektocht doorheen onze groene webzoekmachines als daar zijn Ecosia levert bij zoeknaam Sebastien Brun heerlijk wazige informatie op. Als onderdeel van de zogenaamde Parijse COAX-coöperatieve, waarin artistieke kruisbestuivingen en spontane creatieve opwellingen een bredere voedingsbodem krijgen, is deze mathematische componist al in enkele gelegenheidsprojecten ondersteunend ritmische kracht. Met ‘Ar Ker’ sloot Brun zich in zijn eentje op in de mancave met drumstel, synth en tal van elektronische bewerkingsapparaten. Met dit bizarre plaatje als gevolg.
Seb Brun – voor de kenners – is een manusje van alles die dus al een tijdje aan het prullen is met vrije improvisatie, hedendaagse elektronica, wiskunde in muziek en de kruispunten tussen freedrumwerk en digitale manipulaties. Op zijn soloplaat neigt dat tot drieëndertig minuten mysterieuze, bevreemdende muziek. Een lange, in één take ingespeelde jam die nadien in acht tracks verknipt is, maar waarvan de grenzen niet hoorbaar zijn.
Aan te vangen met het minimalisme van een lange drone, een tokkelend metaalritme en handtroms, overstegen door de warme, onverstaanbare en penetrante falsetstem van Sebastien Brun zelve: warm en gemoedelijk, maar ook met onverstaanbare Creoolse woorden en traditioneel overkomende intonatie. Bij aanvang lijkt dit wel een zesentwintigsteëeuwse vorm van sjamanenindianenmuziek. Bezwerend en minimaal.
Songs vloeien als één natuurlijke beweging in elkaar over en gaan steeds meer groeien in kracht. Extra ritme-elementen als snaredrum treden bij. De zang ontdubbelt. Beats gaan als een hart sneller slaan. Echo’s treden bij. Gestaag maar zeker klimt de muzikant in de eigen trance. Tot in Ker – na een klein kwartier – de ritmecreatie plots instort tot chaotisch versnellende noise (die op zich ook weer een soort amorfe structuur lijkt te zoeken).
En zo raast heel ‘Ar Ker’ door. Als één groot, intens hoorspel van opbouwen en afbreken, van ritmes en herrie, van doezeligheid tot extase (en weer terug), van herhaling tot ongeduld. Als een lange jam. Een uitspatting van ongebreidelde creativiteit, waaraan ogenschijnlijk toch een schrijf- en componeerproces voorafging. Die na een woest ritmisch Koroll gelukkig enige tijd tot inkeer en bezinning mag komen. Met tribal drums en stoorzendergezoem. Alweer zo’n cocktail van wat-moet-ik-hier-nu-mee?
De stelling dat Brun het soms wat te bont maakt, is eerder magertjes. Dit is anarchie in zijn oervorm. Een gek-of-geniaal Dadaïsme waarvan critici en Kunstkenners met de grote K smullen. En toch in wezen niet meer dan een man, een klein drumsetje en wat digitale spulletjes, zoals je in de bovenbalk van zijn website op film kan zien. Voldoende om een onschuldige luisteraar gedurende een afsluitende track van negen repetitieve minuten het gekkenhuis in te meppen. “Music is physics”, is de favoriete lijfspreuk van deze Fransoos. Chocoladebavarois. Sorry, dat moest er ook even uit.
Johan Giglot